In ons dorp is Roan een bekende dorpsgenoot. Een vrolijke jongen die hard op de metalen wielbeschermers van zijn rolstoel slaat, trekt nu eenmaal bekijks. Meestal leidt dit tot leuke interacties: mensen zeggen Roan vrolijk gedag en zelfs als hij in de supermarkt probeert winkelwagentjes te pakken en dan niet meer loslaat, zijn de meeste reacties vriendelijk. Tijdens een wandeling met Roan voel ik me dan ook meestal fijn: we horen hier thuis en Roan hoort erbij.
Soms loopt het anders. Dan staren mensen ons na en keren ze, als ik ze aankijk, hun hoofd om. Of halen ouders hun kinderen uit het speeltuintje als Roan eraan komt. Hieraan moest ik denken toen ik onlangs een indringende presentatie bijwoonde van Gustaaf Bos, die sinds 2010 onderzoek doet naar interpersoonlijk contact tussen mensen met en zonder ernstige verstandelijke beperking. Hij begon zijn onderzoek door te kijken naar het dagelijks leven in zogenaamde “omgekeerde integratie”-wijken; wijken waarin delen van voormalige instellingsterreinen worden opengesteld voor mensen zonder verstandelijke beperking om te wonen, recreëren en/of werken in de nabijheid van de oorspronkelijke bewoners, vanuit de gedachte dat dit integratie zou bevorderen. Zijn bevindingen laten zien dat, hoewel er uitzonderingen waren, ontmoetingen tussen bewoners met en zonder verstandelijke beperking doorgaans gekenmerkt werden door een sterke neiging ongemakkelijke en confronterende verschillen te ontwijken. Ondanks alle goede bedoelingen kwam de gewenste integratie dus niet tot stand.
De vaak schrijnende voorbeelden in het proefschrift van Bos die deze conclusie ondersteunen sluiten aan bij mijn ervaringen op “mindere dagen”; soms is het geconfronteerd worden met mensen met een beperking voor mensen zonder beperking zo spannend en ongemakkelijk dat ze het liever uit de weg gaan. Maar waar komt die spanning en dat ongemak vandaan?
Daarover schrijft Bos: “wat mij, of jou, fascineert, verwart, confronteert of bedreigt in de ontmoeting met een ander, heeft weinig te maken met deze persoon, maar vooral met mezelf, en jou, in relatie tot deze persoon en deze andersheid. Vreemdheid is altijd relationeel; niemand is ooit vreemd in zijn of haar eentje.” Met andere woorden: het ongemak dat het omgaan met iemand die “anders” is oproept, zegt iets over jezelf, en niet over de ander. Pas als we dit inzien kunnen we iets veranderen en bovendien de waarde gaan zien die het omgaan met mensen die “anders” zijn voor onszelf kan hebben. Want door te begrijpen wat je spannend of ongemakkelijk vindt aan de interactie met een ander leer je iets over je eigen angsten, onzekerheden, overtuigingen, enzovoorts.
Tijdens het luisteren naar Bos’ presentatie bedacht ik dat dat niet alleen geldt voor het omgaan met mensen met een verstandelijke beperking, maar voor het omgaan met iedereen die je ervaart als anders dan jijzelf. En dat vind ik in deze kersttijd, en met het oog op goede voornemens voor het nieuwe jaar, een mooie gedachte!
Comments